Deir el-Medina ligt in een kleine, woestijnachtige vallei, op de westelijke oever
van de Nijl, op ongeveer 725 kilometer ten zuiden van Cairo. De site bestaat uit
een arbeidersdorp, waar de arbeiders woonden die in het Nieuwe Rijk (1550-1070 voor
Christus) de graven van de farao’s in het Dal der Koningen uithakten, en een necropool,
die oorspronkelijk uit een westelijk en een oostelijk deel bestond.
De graven uit de oostelijke necropolis van Deir el-Medina dateren hoofdzakelijk uit
de regeringsperiode van koningin Hatsjepsoet (1473-1458 voor Christus). Het gaat
om eenvoudige kuilgraven, die trapsgewijs op de oostelijke helling van het Thebaanse
gebergte werden aangelegd. De graven hadden waarschijnlijk geen uitgebreide constructies
aan de oppervlakte en waren in de meeste gevallen niet voorzien van wandversieringen.
In de westelijke necropolis werden in totaal 53 graven gevonden. Daarvan dateren
er een paar uit de 18e dynastie (1550-1307 voor Christus), terwijl de rest grotendeels
aan de regeringsperiode van Ramses II (1290-1224 voor Christus) kan worden toegeschreven.
Tijdens deze lezing maakt u kennis met de begraafplaats van Deir el-Medina. Hoewel
de graven in Deir el-Medina niet allemaal exact hetzelfde zijn, werden ze wel volgens
een vast bouwplan geconstrueerd. Zo bestonden de meeste graven uit twee delen: een
bovengronds gedeelte met een kapel en een ondergrondse grafkamer, die vaak van een
gewelfd plafond voorzien was. De kapel was het zichtbare deel van het graf, waar
de familie offers kon neerleggen en de cultus kon uitvoeren voor de gestorvene. De
grafschacht, die naar de ondergrondse grafkamer leidde, was in veel gevallen in de
voorhof van het graf uitgegraven. Op het binnenhof van het grafcomplex werd vaak
ter nagedachtenis aan de dode een stèle geplaatst, die de begrafenisceremonies weergaf.
.
Uiteraard is er in de lezing niet alleen aandacht voor de grafarchitectuur. Zo komt
ook het interieur van verschillende graven in Deir el-Medina aan bod. Zo bekijkt
u het graf van Sennedjem (graf TT 1), dat van voorman Inherchau (graf TT 247) en
van arbeider Pasjedoe (graf TT 3). De grafkamers van deze graven zijn beschilderd
met levendige scènes. De afbeeldingen, die in heldere kleuren werden aangebracht,
wijken nogal af van de scènes zoals die bekend zijn uit andere particuliere graven.
Zo lopen de taferelen waarmee de plafonds bedekt zijn vaak door op de muren en zijn
er in de graven opvallend vaak vignetten en formules uit het Dodenboek weergegeven.
Het lijkt erop dat de arbeiders onder de indruk waren van de versieringen en de mythologische
scènes die ze dagelijks, beroepshalve, in de graven van de koningen aanbrachten,
en ervoor kozen soortgelijke scènes in hun eigen graven aan te brengen.